De PAI is een dichotoom beoordelingsinstrument waarmee een onderzoeker de aan- (of afwezigheid) van paratonie kan vaststellen. Het onderzoeken van de patiënt gebeurt in zit (in rolstoel of gewone stoel met leuningen), als de patiënt bedlegerig is dan kan het ook in lig. Na uitleg aan de patiënt dat de onderzoeker de arm passief gaat bewegen en dat de patiënt moet ontspannen wordt gestart met anteflexie en retroflexie (omhoog en weer terug bewegen) van de linkerarm, eerst langzaam en vervolgens sneller (patiënt eerst inlichten dat je sneller gaat bewegen). Daarna flexie en extensie elleboog van de linkerarm, anteflexie/retroflexie rechterarm en flexie/extensie rechterelleboog. Vervolgens flexie en extensie linkerbeen (buigen in de heup en knie en weer terug) ook eerst langzaam en vervolgens na het waarschuwen van de patiënt weer sneller. Zo ook het rechterbeen. Aangeraden wordt om de volgorde steeds hetzelfde te houden maar er kan ook gestart worden met de rechterarm.
Paratonie wordt vastgesteld aan de hand van de volgende criteria:
Van belang is om paratonie te differentiëren van spasme en rigiditeit. Spasticiteit wordt gekenmerkt door een knipmesfenomeen (het plots loslaten van de spanning) en door een duidelijke spanningsrichting, d.w.z. weerstand in of flexie richting of extensie richting.
De mate van weerstand bij rigiditeit is onafhankelijk van de snelheid van bewegen, d.w.z. dat langzaam of snel bewegen geen verschil uitmaakt.
De weerstand die je wel of niet voelt wordt gescoord op de gemodificeerde Ashworth-schaal. Waarin de mate van weerstand op een 5 puntschaal wordt uitgedrukt:
0 = normale tonus, passief bewegen normaal mogelijk
1 = licht verhoogde tonus met lichte weerstand bij passief bewegen
2 = matig verhoogde tonus met matige weerstand bij passief bewegen
3 = ernstig verhoogde tonus met zware weerstand bij passief bewegen
4 = zeer ernstig verhoogde tonus waarbij passief bewegen vrijwel niet mogelijk is
Je noteert de hoogste weerstand die je in een bewegingsrichting gevoeld hebt!